Als ik na een lange weg aankom bij T. merk ik dat ik zuchtend mijn jas uitdoe. “Was het druk op de weg?”, vraagt hij. Ik schaam me een beetje en wil niet te afgesloten overkomen.“Eigenlijk viel dat wel mee, maar ik voelde me onderweg erg moe”, zeg ik.
Apart genoeg blijkt mijn stemming niks negatiefs teweeg te brengen bij T. Ik ga naar de badkamer en als ik eruit kom heeft hij de gordijnen gesloten en is zich aan het ontdoen van zijn nette kleding. Een fractie van een seconde was er twijfel of ik nu wel per meteen mee kon doen aan de bevrediging van zijn behoeften. Maar alsof het heel gewoon is help ik hem.
Bij T. speel ik een spel mee alsof de dat zou kunnen, terwijl dat niet mogelijk is. Ik weet dat ik lang geleden dacht dat ik niet wilde ‘doen alsof’, maar in praktijk heb ik geleerd dat dat juist heel erg kan kwetsen. Blijft wel dat het me altijd weer moeite kost mee te spelen. Makkelijker gaat me het af als er behoefte is aan intimiteit en nabijheid: warmte is er genoeg om door te geven. Zoals altijd merk ik de twee geïmplanteerde kastjes in zijn borstkas op . Eentje voor zijn hartritme en een ander (als ik t goed begrepen heb) voor een stof in de hersenen. Hij heeft parkinson en het medicijn daarvoor brengt niet alleen met zich mee dat het trillen vermindert, maar heeft ook een naargeestige bijwerking-combinatie: het libido wordt aanmerkelijk vergroot EN: de potentie enorm verlaagd….. Dat maakt wat mij betreft van mannen als T. een heel aparte groep voor contact.
Als we samen aan een bakkie koffie zitten merk ik weer aan T. hoe tevreden en voldaan iemand zich kan voelen. Hij lijkt zo tot rust gekomen,. Als ik even later weg rij, staat hij voor het raam om me uit te zwaaien tot ik om de hoek verdwijn. Ook mijn eigen hoofd is nu wat leger dan op de heenweg: “Iemand anders gelukkig maken, maakt gelukkig!”. Dat schijnt onderzocht en bewezen .
Lees meer in het boek Een Stukje Liefde
0 reacties